Overblijfselen uit prehistorische tijden

 

Aan de noordzijde van het huidige landgoed “De Sprengenberg” bevindt zich een behoorlijk aantal grafheuvels. De eerste, daterend uit de laatste periode van de Nieuwe Steentijd (5300 tot 2000 v. Chr.) of uit de Midden Bronstijd (1800 tot 1100 v. Chr.) ligt enigszins verscholen in de bossen. Veldonderzoek in 1973 heeft uitgewezen dat er zich in de heuvel een gat bevond, waarin een grafkuil aanwezig bleek te zijn. De heuvel, met een diameter van 15 meter en een hoogt van 1 meter, is in 1998 gerestaureerd. Een tiental heuvels bevindt zich op de (tegenwoordig) open heide tussen de Van Heekweg en de Sprengenbergerweg. Daterend uit de Late Bronstijd (1100 tot 800 v. Chr.) of de IJzertijd (800 tot 12 v. Chr.) maken deze mogelijk deel uit van een (groter?) urnenveld. Een vijftal hiervan werd aan het eind van de jaren ’90 van de 20ste eeuw ontdekt bij restauratie van de daarvoor al bekende heuvels. In een van de heuvels, variërend qua diameter tussen de 8 en 11 meter en een hoogte van circa 0,5 meter, is onder andere verbrand brons aangetroffen.

De vraag is of deze heuvels duiden op vaste bewoning in prehistorische tijden, tot aan het begin van de vroege middeleeuwen. Dat lijkt zeker, er zijn verschillende landschappelijke elementen die deze hypothese kunnen onderbouwen. Iets ten noorden van deze grafheuvels bevindt zich een gebied dat De Leemkuilen wordt genoemd.[1] Gezien de wat verlaagde ligging van dit gebied, aan de voet van de stuwwal, durf ik te veronderstellen dat dit de, of een van de, plek(ken) is geweest waar boeren leem vandaan gehaald zullen hebben om boerderijen, schaapskooien of andere bouwwerken mee te kunnen afdichten. Tevens liggen (en lagen) op honderd tot driehonderd meter afstand een aantal zandkuilen die in de 19de en 20ste eeuw evenzeer voor de woningbouw hebben gediend. Dat de Leemkuilen vandaag de dag nog leem bevatten valt niet te verwachten. Verdroging van de gronden door de verschillende afwateringsprojecten in de afgelopen tientallen jaren heeft hierbij een grote rol gespeeld.

Wat zuidelijker van de grafheuvels bevindt zich de enige spreng aan de westzijde van de stuwwal die de tand des tijds heeft doorstaan. Eerder in de geschiedenis, rond 1900 bevond zich tevens een spreng bovenop de Sprengenberg, die tot in de jaren ’50 van de 20ste eeuw water bevatte. Dat er in eerdere tijden vele andere sprengen geweest moeten zijn, mag aannemelijk geacht worden. Ook hierbij speelt de verdroging een belangrijke rol. De vele sprengen, waterplassen, poelen en hoogveengebieden zijn nu verdwenen. Slechts op oude kaarten zijn deze terug te vinden. De aanwezige sprengen hadden van oorsprong een zeer helder en schoon drinkwater, iets dat van groot belang was voor permanente bewoning.

Hoger gelegen op de Sprengenberg treft men vandaag de dag een aantal slenken. Een hiervan wordt sinds mensenheugenis met de naam Wolfsslenke aangeduid. Wolven, de buurtschap teisterend, zouden hier gevangen gehouden werden. Rond 1900 hadden de laatste boeren zelfs op de slieten van hun boerderijen nog de netten liggen waarmee dit tot in de 17de eeuw gedaan werd. Wolven lijken tot aan de 17de eeuw op de heuvelrug te hebben rondgezworven en daar werd dan ook actief op gejaagd. De laatst vermeldee wolvenjacht in Hellendoorn vond plaats in 1625.[2]

Behalve de aangeduide landschappelijke waarden zijn er enkele bewijzen die duiden op vroegere bewoning. Zo is er een doosje of potje gevonden dat leek op een inktpotje, hetgeen een samensmelting was van erts en steentjes. Ook is er een deksel van gelijke compositie gevonden, dat in bezit was van de markerichter Elferink.[3] Rond 1910 zijn in een konijnenhol in een van de grafheuvels een aantal scherven van urnen danwel een complete urn gevonden. Deze, toentertijd gedateerd op zo’n 100 jaar voor of na Christus, wat dus overeenkomt met de datering van de grafheuvels zelf, was gevuld met botjes waartussen zich een bronzen sierspeld bevond. De urn zelf werd in de grafheuvel teruggeplaatst en de speld bleef tot na 1967 in bezit van de vindster, T.J. de Kempenaer-van Wulfften Palthe. Hiernaast werd door haar in de wolfsslenke een oud dolkmes gevonden. Het had een houten heft, gevat tussen twee stukjes brons en was groen van ouderdom. Het lemmet was van verroest ijzer, was gebarsten en had een gebroken punt. Onderzoek heeft later uitgewezen dat het gedateerd diende te worden op ca. 500 jaar v. Chr, tussen brons en ijzertijdperk. In het relaas dat De Kempenaar over deze vondsten optekende, besluit ze met: “Welke volksstammen hebben toen gezworven over de Haarlerberg? Welk mensch heeft het toen verloren? Hoe is de breuk in het lemmet ontstaan en de gebroken punt, door strijd met mensch of dier? Dat zal steeds een geheim blijven.”[4]

Het beeld ontstaat in ieder geval dat er in de periode vanaf ca. 1000 v. Chr. permanente bewoning te vinden is aan de rand van de stuwwal. Ook in de omgeving van Haarle lijkt dat het geval te zijn. Onderzoek de laatste jaren heeft uitgewezen dat in Heeten en Raalte grote groepen boerderijen stonden in of vanaf circa 800 v. Chr.[5] Hoeveel boerderijen in Haarle gestaan zouden kunnen hebben is de vraag. Onderzoek hierna heeft nooit plaatsgevonden. Archeologisch onderzoek bij nieuwbouwprojecten de laatste 10 jaar is – logischerwijs – zonder resultaat gebleven. Nieuwbouw vindt voornamelijk plaats op de lager gelegen gronden in de huidige kern, waar prehistorische bebouwing waarschijnlijk uitgesloten is. Dat er bewoning geweest moet zijn vanaf ca. 1000 v. Chr. lijkt in ieder geval – op basis van de verschillende aangegeven landschappelijke kenmerken vandaag de dag – zeer waarschijnlijk. De agrarische bevolking had toentertijd in ieder geval de beschikking over schoon water, voldoende grond – zowel hoog als laag gelegen – en leefde van de verbouw van gewassen op kleine akkertjes. Tevens hield men enkele stuks vee.

——————————————————————————–

[1] Op een dienstkaart van “De Koningsbelten” en “Sprengenberg”uit 1954 voorkomend als leemputten.

[2] Zie kerspelboek Hellendoorn. Huidige verblijfplaats mij onbekend. Ponsteen, Kerkdorp Hellendoorn, blz. 41 e.v.

[3] Ellerbeck, Historische Nota, blz. 1. Ellerbeck scheef zijn Historische Nota waarschijnlijk rond 1895. Markerichter Jannes Elferink overleed echter reeds in 1872. Het bestaan van de spullen vandaag de dag is mij onbekend en acht ik dan ook onwaarschijnlijk.

[4] De Kempenaer, Sprengenberg, blz. 4 en 13

[5] Henri Butink, Beeld vroege geschiedenis Raalte wankelt door nieuwe vondsten. In: De Stentor, 10-8-2006.