Oprichting der marke

 

Waar vanaf het begin van de Middeleeuwen in Haarle boerderijen stonden is niet bekend. Het is hoogstwaarschijnlijk dat de erven aan de voet van de stuwwal bleven bestaan of dat er, langzamerhand, vanwege de groeiende bevolking, nieuwe boerderijen werden gebouwd. Dit is overeenkomstig een trend die zich in de gehele provincie inzette. Vanaf de 7e eeuw beginnen zich de eerste buurtschappen te ontwikkelen, waarin wordt geleefd en gewerkt volgens gezamenlijke onbeschreven afspraken en levenswijze. Molhuysen wijst naar Tacticus, Romes grootste historicus, die schrijft “Zij bouwen afgezondert en verscheiden naa dat hun een bron, een veldt, een bos behaegt.”[1] Nadat de buurtschappen, bestaande uit grotere of kleinere groepen van een zelfde stam, niet meer in staat zullen zijn geweest om in hun levensonderhoud te voorzien werden marken opgericht.[2] Dit waren lichamen, opgericht door de eerste of toenmalige bewoners van een of meerdere buurtschappen, ter bescherming van de gezamenlijke gronden. Vaak waren dit grote marken, “waarin dorpen en bijzondere woningen verstrooid liggen, verdeeld, en de grenzen van dezelve komen met geene lands- ambts- gerigts- kerspels- of buurschapsgrenzen overeen. Natuur en behoefte schijnt alleen de verdeeling gemaakt te hebben, en men besluit daaruit, dat zij ouder dan alle andere zijn.” [3] De eigenaren van de gezamenlijke gronden, ook erfgenamen of gewaarden genoemd, stelden hun eigen rechtspraak op in de vorm van een willekeur. De erfgenamen zullen oorspronkelijk de bewoners van de gewaarde erven zijn geweest. Nadat deze in eigendom van de bisschop van Utrecht kwamen, werden deze rechtstreekse lenen van de bisschop of lenen van de verschillende kapittels en proosdijen. Vanaf de 15de eeuw werden erven gekocht door de burgerij uit Deventer, Kampen of Zwolle, waarna zij als gewaarden optraden.

Vergaderd werd er traditioneel onder de open lucht, zoals ook in Haarle gebeurde. Vergaderingen werden geleid door een markerichter. Deze functie kon verkozen worden, of verbonden zijn aan een boerderij. Deze hoofdhoeve werd dikwijls bewoond door een edele en werd in later tijd menigmaal uitgebouwd tot een van de meer dan 150 havezaten die de huidige provincie telde. Een hoofdhoeve in Haarle is er nooit geweest. Wel heeft Haarle enkele hofhorige goederen gehad. Deze erven stonden in een bijzondere positie ten opzichte van de eigenaar. Het hofhorig goed Roeterink was bijvoorbeeld verbonden aan de Deventer proosdij en het erve Ilgerinck – later Kemper – viel, zij het in een veel later tijdsbestek, onder de proosdij te Oldenzaal. Een hoofdhoeve treft men wel in het dorp en de marke Hellendoorn. De markerichter aldaar was de heer van de havezate Den Dam die het erve Hofman – ook aangeduid als de Hof te Hellendoorn – in bezit had. Veelal had de hoofdhoeve meer dan 1 waar in de marke. De waar gaf tevens het recht om een bepaald aantal koeien of schapen op de gemeenschappelijke gronden te laten weiden, of het recht om een bepaalde hoeveelheid grond af te graven voor bemesting, eikels te rapen of hout te hakken.[4] Van de markevergaderingen vond oorspronkelijk waarschijnlijk geen registratie plaats. Pas vanaf de 15e eeuw worden in Overijssel de eerste markeboeken gevonden. Desondanks dateren deze vaak uit de 17e eeuw en bevatten ze oudere afschriften. Notulen van de Haarler markevergaderingen worden pas vanaf 1569 gemaakt.

——————————————————————————–

[1] Molhuysen, Landstreken, blz. 34, noot 55. De origine et situ Germanorum van Publius Cornelius Tacitus, C, 16.

[2] Aldus Mulder, Marken, blz. 11-12. Slicher van Bath, Mensch, I, blz. 55-148 [147-148], stelt het ontstaan van de georganiseerde marke pas op na 1250. Oorkonden van eerder datum zijn volgens hem verdacht of onecht.

[3] Molhuysen, Landstreken, blz. 34, noot 56. Justus Möser, Osnabrückische Geschichte, I, blz. 13.

[4] Mensema, Marken, blz 1 e.v.