Herkomst van de naam Haarle

 

Over de etymologie van Haarle is reeds veel geschreven. Rientjes geeft te kennen dat het zoveel bekent als “hoekbos” of “bos op den hoek”.[1] Slicher van Bath hanteert een duidelijke splitsing tussen Haar en –lo. Met haar wordt hoogte aangeduid, een hoge met hout begroeide heuvelrug of uitgestrekte bodemverheffing op de heidevlakten.[2] De uitgang –lo zou duiden op een bos met open plekken, waar vee geweid kan worden. De grote voorkomendheid van de uitgang wijst er volgens Slicher van Bath op, dat een dergerlijk landschapsbeeld in Oost-Nederland zeer algemeen geweest moet zijn. Het zogenaamde parklandschap[3] zou dan ook algemeen voorkomend zijn.[4] Een groot deel van Oost-Nederland zou oorspronkelijk ruim bebost zijn geweest, zonder dat het geheel onbewoonbaar was. Noordelijker lijkt dit minder het geval te zijn, waardoor volgens Slicher van Bath verklaard kan worden dat in Drenthe veel grotere hoeveelheden prehistorische vondsten werden gedaan.[5]

——————————————————————————–

[1] Rientjes, blz. 1. Nomina Geogr. Neerl. I 97. Navorscher, dl. 39 (1889) 169.

[2] Slicher van Bath, Mensch, II, blz. 52. Noten SvB: FJ. II 1, 1233; J. 75, 83; NGN. I 74, III 334-335; VII 4-5. Moerman onderscheidt a) haar, hoogte, hoge rug, een met hout begroeide hoogte, een ruigte of een met struikgewas begroeide plek, b) here, hari, scherpe, lange kleine heuvelrug. Voor Haarle lijkt a) het geval te zijn. Vandaag de dag is er nog steeds een licht hoger liggend gebied dat met De Haar wordt aangeduid. Hierop treft men geen gewaarde erven.

[3] Cappers, Haarle, blz. 17, noot 4: Deze term minder gelukkig gekozen, omdat hij te zeer met de aanleg door mensen is verbonden.

[4] Slicher van Bath, Mensch, II, blz. 57. Zie ook noot 36.

[5] Slicher van Bath, Mensch, II, blz. 15. Zie ook noot 46.