Geschiedenis van de Marke Haarle

 

Al spittend in de archieven en literatuur blijkt dat Haarle een oude agrarische gemeenschap is. Aan het begin van de 14e eeuw waren de grootste Haarler erven verdeeld in twee clusters. Het eerste (noordelijke) gelegen rondom de huidige splitsing Meijerinksweg – Molenweg, met de erven Reimert, Smeenk, Wolterink, Meijerink, en Littelink, en het ander (zuidelijke) gelegen rondom de voormalige herberg De Pas tot aan het begin van de Bathemerweg. Daar trof men de erven Pastink, Loenink, Hobert, Heerdink, Kemper, Alferink en Schurink. Tevens lag het erve Roeterink op korte afstand. Sinds wanneer op deze plekken bewoning was, is niet bekend. De eerste vermeldingen stammen veelal uit de tweede helft van de 12e tot aan het eind van de 13e eeuw. Desondanks is het aannemelijk dat de erven al veel langer bestonden, al dan niet onder dezelfde naam. Haarle was een ideale plek voor de oorspronkelijk in deze streek rondtrekkende jagers en verzamelaars om zich te vestigen. Aan de oostkant bevind zich een uitgestrekte stuwwal, met onder andere de Haarlerberg en de Sprengenberg. Woeste gronden, al dan niet oorspronkelijk bebost, treft men aan de westzijde.

Het ontstaan van de buurtschap en latere marke Haarle is uitvoerig beschreven. Er wordt ingegaan op prehistorische vondsten in de (directe) omgeving en de kerstening door Lebuïnus in de 8ste eeuw. Vervolgens ontstaat er door het samenvoegen van verschillende bronnen een beeld van een agrarische gemeenschap die zichzelf zo goed mogelijk te beschermen tegen ongewenste invloeden. Hoe deze gemeenschap ontstaan is en op welke wijze de – al snel gezamenlijke – doelstellingen gerealiseerd worden komt tevens aan bod. Ondanks dat de woeste markegronden reeds in de jaren ’50 van de 19de eeuw werden verdeeld bleef het overlegorgaan ‘marke’ bestaan. Vanaf het begin van de 20ste eeuw zijn de notulen van verschillende, zij het onsamenhangende, markevergaderingen op papier gesteld. De laatste notulen dateren van 26 november 1945. De marke werd, hoogstwaarschijnlijk, pas opgeheven in 1974.