De Villa Harlo

 

Een eerste melding van de naam Haarle treft men in het goederenregister[1] van de Graaf van Dalen. Deze lijst werd vervaardigd na een geschil in 1188 tussen de graaf met Johannes van Ahaus over de nalatenschap van Wecelinus. Het geschil handelde over hof Giflo bij Neede, Ghello bij Winterswijk en Laer bij Horstmar, Duitsland. Deze goederen waren afkomstig uit het stamgoed van het geslacht van Diepenheim, waarvan de erfdochter Regenwice met graaf Hendrik van Dalen was gehuwd[2]. Overigens werd de hof bij Neede aan Hendrik van Dalen toegekend en kwam het collatierecht van de kerk van Laer aan hen en hun erfgenamen gezamenlijk toe. De lijst werd opgesteld in opdracht van de graaf door diens kapelaan Everhardus en werd herhaaldelijk bijgewerkt. Het origineel is niet meer aanwezig, maar slechts een afschrift uit 1331. In dat jaar vindt de verkoop van het huis Diepenheim plaats aan bisschop van Utrecht. In de lijst treft men onder Haarle het erve Luscink aan. Tevens is er sprake van de buurtschappen Holten, Espelo, bij Holten, de kerspels Rijssen en Markelo, Stokkum, bij Markelo en vele andere erven en buurtschappen over geheel Twente verspreid. Onduidelijk is, waar het erve Luscink gelegen zou zijn. In de archieven komt de naam verder niet voor. Mogelijk wordt er dan ook de huidige buurtschap Haarle, onder Tubbergen mee bedoeld.[3] Wat dat betreft, heeft Rientjes[4] gelijk met zijn stelling dat de plaatsnaam Haarle reeds in 1188 vermeld werd. Welk Haarle het betreft, blijft de vraag.

Een volgende vermelding dateert uit 1244. Gerlach, de proost van Oldenzaal, geeft in dat jaar – met toestemming van zijn kapittel – de boerderij Smethinc, gelegen in de villa Harlo, in erfpacht aan Henricus van Almelo. De proost zal hiervoor jaarlijks een mud rogge ontvangen. In de akte is sprake van een villa, dat duidt op het bestaan van een buurtschap. Haarle lijkt vanaf de eerste helft van de 13e eeuw een nederzetting te zijn, die toen al een bepaalde omvang en een zekere kern zou bezitten. Nadrukkelijk dient gezegd te worden dat met villa dan wel buurtschap een gehucht wordt aangeduid, en geen dorp.[5] De buurtschap was een andere samenlevingsvorm dan de marke. Alle inwoners van Haarle konden tot de buurtschap worden gerekend, zowel de keuterboeren als de pachters van de gewaarde erven. De marke bestond uit de eigenaren van die gewaarde erven, grootgrondbezitters – veelal rijke burgers – uit de IJsselsteden Deventer, Kampen en Zwolle of – oorspronkelijk – riddermatigen die op havezaten als Rechteren en het huize Almelo woonden. De markegenoten behoorden dan ook tot de maatschappelijke bovenlaag, in tegenstelling tot de inwoners van de buurtschap, die tot de boerenstand konden worden gerekend. Tevens is duidelijk dat de buurtschap een sociale organisatie is, in tegenstelling tot de marke die zorg droeg voor de economische verhoudingen.

——————————————————————————–

[1] Racer, Gedenkstukken, VII, blz. […]. Van Doorninck, Denkbeelden, blz. 126-185 [blz. 167-168].

[2] Over het geslacht Van Dalen en het Huis Diepenheim meer bij Racer, Gedenkstukken, VII, blz. […]

[3] Ter Kuile, Oorkondenboek, no. 1051, meldt het erve Lancinc in Haarle, kerspel Ootmarsum. Mogelijk gaat het hier om hetzelfde erf, dat later Leusink wordt genoemd. Zie Mensema, Verpondingsregister, blz. 191, no. 893.

[4] Rientjes, Haarle, blz. 1.