De kerk van Hellendoorn

 

Tot wanneer de kapel van Luchere in gebruik is gebleven is onbekend. In ieder geval werden kerken in vroeger tijd verplaatst. Zo was er sprake van een kerkhof in de buurtschap Oldheeten, te Heeten, in het jaar 1381.[1] Een reden voor het afbreken van de kerk – ruim voor die tijd (?) – zou volgens Hogeman zijn geweest, dat de kerk van Luchere was verdwenen en in de parochie Hellendoorn was opgegaan. Hierdoor bestond er weinig gevaar meer dat een deel van het Raalter kerspel, ofwel een gedeelte van Heeten, onder Luchere zou gaan kerken. Daar Luchere nog wordt vermeld in 1360 en er in 1381 nog slechts sprake is van een kerkhof in Heeten is het een reële mogelijkheid dat Luchere in het laatste kwart van de 14e eeuw is verdwenen.

Dit zou kunnen aansluiten bij de positie en status van de kerk te Hellendoorn[2]. Er zou al sprake zijn van een houten kapel voor 1100 en het huidige middenschip zou omstreeks 1150 gebouwd zijn.[3] De eerste schriftelijke verwijzing naar de kapel dateert, zoals eerder aangehaald, uit 1275. Hellendoorn had in dat jaar nog geen eigen parochiekerk, maar wel een kapel met een eigen priester.[4] Deze gaf de tienden van alle kerkelijke goederen, volgens een bepaling van de kerkvergadering te Lyon, om de kruistochten naar het Heilige Land te ondersteunen.

Halverwege de 14e eeuw lijkt Hellendoorn op kerkelijk en juridisch gebied een andere status verworven te hebben. In een op 7 februari 1333 gedateerde akte, waarin Robert van Hulssen erkent, dat hij aan Johan van Almeloe de Stichtse leengoederen de hof te Hulsen, het goed te Meyerinck en het goed te Cruseberghe, met het daarbij behorende brede water verkocht te hebben, is er sprake van het kerspel Hellendoorn.[5] Kerspel dient hier als parochie gelezen te worden. Het kerspel als bestuurlijke eenheid krijgt vorm vanaf de 16de eeuw.

Van het gerecht Hellendoorn is sprake in de al eerder aangehaalde akte van 23 juni 1334. De knaap Johannes Redinc verklaart daarin dat hij, met toestemming, een aantal horigen uit de hofhorigheid heeft vrijgelaten en voor 15 mark Brabantse den. afstand doet van al zijn rechten op hen. In ruil daarvoor neem hij een aantal andere horigen aan. Vijf dagen later verklaart Redinc dat hij het huis Berending in Daarle in het Hellendoorner kerspel heeft verkocht.[6]

Op 11 juni 1336[7] stelt Albertus de Reno, klerk van de bisschop van Utrecht en notaris van de Duitse keizer het testament van Johannes de Wye, deken van de Lebuïnuskerk van Deventer op. Hij verklaart daarin aan de kerk van Deventer, ten behoeve van de kanunniken en vicarissen, zijn Veluwse goederen geschonken te hebben. Voor de oprichting en dotatie van een kapel in Deventer schenkt hij het huis Wymerinc in Herike, bij Markelo, de tienden over het huis Wymerinc in Holten, de grove tiende in Wesepe en twee grove tienden in Haarle, in het kerspel Hellendoorn, “duas decimas grossas et minutas in Haerlo in parochia Hellendoorn siates et ad me pertinentes.”[8]

Als de Hellendoornse kerk inderdaad tussen 1275 en 1333 van kapel naar kerspel (parochie) is opgewaardeerd[9], zou dit tenslotte wel degelijk kunnen betekenen dat Luchere een voorloper was van de parochie. De parochiale rechten zouden dan aan het begin van de 14e eeuw kunnen zijn overgedragen aan Hellendoorn, waarna de betekenis van Luchere langzamerhand werd afgebouwd. Dat laatste kan dan inderdaad weer geleid hebben tot het afbreken van de kapel in Oldheeten. De kapel De Geere heeft dus zijn tijd van opkomst, bloei en verval van omstreeks 1050 tot 1350.

——————————————————————————–

[1] J.L. van Doorninck, Catalogus der archieven van het Groote (vroeger Heilige-Geesten-) en Voorster Gasthuis te Deventer (1267-1815). “1381 zondags na des hyligen cruces daghe verkocht Helmich van Duere aan Berend Ockenbroeck een slach op het kerkhof bij den Lohuis te Heeten.” In 1428 wordt vervolgens door de kerkmeesters van Raalte enkele percelen grond verkocht aan de provisoren van het H. Geest-gasthuis. Een van deze stukken strekte tot aan het land van Willem ten Lohuis. Waarschijnlijk bestond de kapel al voor 1381 niet meer. Hogeman, blz. 22-23.

[2] Of Hellendoorn een dochterkerk is, van die van Raalte is niet bekend. Van Engelen van der Veen stelt, in Moeder en dochterkerken, blz. XVII: “De primaire kerk te Raalte had een dochter te Heino en Luchere (Hellendoorn).” Hogeman, blz. 22, vind het gewaagd om dit te stellen, aangezien daar nergens iets van blijkt.

[3] Ponsteen, Kerk, blz. 15 en 18. Slicher van Bath dateert de kerk misschien al omstreeks het jaar 1000.

[4] Rientjes, Hellendoorn, blz. 6. Hogeman, blz. 21. Rientjes, Haarle, blz. 6 noemt 1278. Cappers, Haarle, blz. 20, zegt dat er dan al sprake is van een zelfstandig kerspel. Een kerspel duidt echter op een parochie Beter is, om te zeggen dat er sprake was van een gebied waarvan de bewoners in de kapel van Hellendoorn kerkten. Reg. Ov. Oork. No. 421. 1274-1280 Register der tienden, tengevolge van het besluit van het concilie van Lyon op te brengen, ten behoeve van het H. Land door de geestelijke beneficien, waaronder het kapittel van Deventer, het aartsdiaconaat van Oldenzaal enz. Huidige verblijfplaats onbekend.

[5] Ter Kuile, Oorkondenboek, no. 1021. Eigendomsbewijs voor Johan van Almelo, Graswinckel-Hardenberg, Archief Rechteren, inv. 1140, reg. 10. Een volgende vermelding dateert van 9 september 1333. Ter Kuile, Oorkondenboek, no. 1033. Oorspronkelijk charter in rode was, Muller, Archief Bisschoppen, inv. 321.

[6] Ter Kuile, Oorkondenboek, no. 1054. Afschrift (15e eeuw) in het Liber Monasterii van het klooster Albergen, Archief Albergen, inv. 3, fol. 160.

[7] Ter Kuile, Oorkondenboek, no. 1111. Druk: Dumbar, Deventer, I, blz. 268 noot g-269.

[8] Zie verder: Ellerbeck, Historische Nota, blz. 8. Rientjes, Haarle, blz. 6, stelt onjuist dat Albertus de Reno erflater is. Hogeman, blz. 21. [Kroniek Histor. Genootschap], XIII (1867). Van Doorninck, Register Oud Achief Overijssel, I., blz. 51.

[9] Janse en Vis, De eeuwenoude kerk, blz. 14, verwijzen naar de patroon, Sint Sebastianus. Er is volgens hen sprake van meerdere kerken die in de 12e eeuw aan hem zijn gewijd. “Het is een tijd van kruistochten en opkomende adel. En met name de adel heeft een voorkeur voor Sebastianus vanwege zijn dapperheid. Het is dus zeer waarschijnlijk dat dankzij de adel (Schuilenburg, Rhaan en Den Dam) de filiaalkerk zich kan ontwikkelen tot een zelfstandige parochiekerk.” Dit lijkt onjuist. Den Dam, Egede en Rhaan worden pas genoemd in 1382 en waren toentertijd slechts van geringe betekenis. De Schuilenburg wordt als Ter Molen pas in 1339 onder die naam genoemd, aktes uit 1123 en 1257 kunnen geenszins zeker aan het Hellendoornse kasteel worden toegekend, dat die naam pas veel later kreeg. Gevers en Mensema, Salland, blz. 166-197.