De Haarlerenk

 

Een stelling van de schrijver is, dat de Haarlerenk – naast de woeste gronden het belangrijkste bezit van de marke Haarle – van oorsprong toebehoord zal hebben, of geclaimd werd, door de gewaarde erven in zuidelijk Haarle. Nadat vanaf de 7e eeuw langzamerhand zich nieuwe bevolkingsgroepen aandienden in de Haarler buurtschap is er de mogelijkheid dat er een tweede cluster van ervan werd gebouwd aan de noordzijde van de enk. Dit zorgde voor een verkleining van de beschikbare gronden, ofwel de totale enk, om in het levensonderhoud te voorzien, waarna de marke werd opgericht. De enk werd vervolgens verdeeld in een noordelijk en een zuidelijk deel, voor de aan de betreffende zijde gelegen erven. Aangezien de gemeenschappelijke gronden bleven toebehoren aan dezelfde boerderijen, het aan- en verkopen van grond vond slechts op kleine schaal plaats, zou het aan de hand van de kadastrale situatie in 1832 mogelijk moeten zijn een grove verdeling van de enk te maken.[1] Het gebied dat aangeduid wordt met De Nes (aan de zuidzijde) is grotendeels eigendom van de zuidelijk gelegen erven, terwijl de gronden gelegen op de Spikerhof (aan de noordzijde) alsmede de noordelijk gelegen percelen van de Nes grotendeels eigendom zijn van de noordelijk gelegen erven. De Berg-Egge lijkt, gezien de grotere kavelvormen, wat later in gebruik genomen te zijn. Hier bevind men zich ook dichter bij de stuwwal, wat de vruchtbaarheid van de grond parte gespeeld kan hebben. Aan de noordwestelijke zijde tenslotte, vind men de Lege Egge, waar onder andere enige keuterboeren gevestigd waren. Deze gronden worden traditioneel gezien grotendeels dan ook niet tot de enk gerekend.

Dat een gedeelte van de enk in 1832 met De Nes wordt aangeduid is opmerkelijk. Een groot deel van het oosten van Nederland duidt de het grote aaneengesloten complex van akkers aan als essen. In Salland daarentegen is er sprake van een enk, zoals bijvoorbeeld in Ramele, Pleegste (beiden bij Raalte) en Heeten het geval is. In Haarle werd volgens Slicher van Bath in 1944 van Eg en Berg Eg gesproken, zoals in 1832 al het geval is. [2] Ook is er een gebied dat met Lege Egge wordt aangeduid.

Naast de gemeenschappelijke grond, de Haarlerenk en de honderden hectares woeste gronden, had elke gewaarde boerderij ook een eigen kavel, ter grote van ongeveer een hectare, in gebruik. Deze stukken werden begrenst met een kleine zandwal, sloot of afscheidingen als beukenhagen of houtwallen. In de willekeur van de Haarler marke werd dit verplicht gesteld. “Soe sall oick sijnen eschvreden, maeken ende waeren, die tott sijnen erve hoertt. […]”[3] Deze stukken worden kampen genoemd. Volgens Slicher van Bath zou men voor deze gebieden van een individualistisch bebouwings-systeem kunnen spraken. Door de afgeslotenheid ontbreekt de belangengemeenschap.[4] Goede voorbeelden hiervan lijken de erven Alferink (sectie E, perc. 116/117) en Smeenk (sectie F, perc. 292/293). Desondanks heeft elk gewaard erf dergelijke kavels gehad.

——————————————————————————-

[1] Desondanks is hier nog veel uitgebreider historisch onderzoek voor noodzakelijk.

[2] Slicher van Bath, Mensch, II, blz. 3.

[3] Markeboek I, blz. 1.

[4] Slicher van Bath, Mensch, II, blz. 3.